Op deze pagina staat de verdieping op de onderzochte DSM-5 aandoeningen in NEMESIS-3. Er is gekeken naar de prevalentie van specifieke aandoeningen binnen bepaalde bevolkingsgroepen, zowel ooit in het leven als in de afgelopen 12 maanden. Hierbij kijken we naar de totale bevolking en naar mannen en vrouwen apart. Daarnaast worden ook de diagnostische (DSM-5) criteria van de specifieke aandoeningen samengevat.
Er is gekeken naar het hebben van één of meerdere psychische aandoeningen (zie Enige psychische aandoening). Daarnaast is gekeken naar de afzonderlijke hoofdgroepen (zie kader) en de specifieke aandoeningen die daaronder vallen evenals naar ADHD.
Enige psychische aandoening
Er is sprake van enige psychische aandoening als iemand één of meerdere aandoeningen heeft gehad. Een beschrijving van de hoofdgroepen is hier te vinden: Stemmingsstoornissen, angststoornissen, middelenstoornissen en ADHD.
De tabellen op deze pagina geven de prevalentie van de betreffende psychische aandoening ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Stemmingsstoornissen
Er is sprake van enige stemmingsstoornis als iemand één of meerdere stemmingsstoornissen heeft gehad. Een gedetailleerde beschrijving van de afzonderlijke aandoeningen die hieronder vallen is te vinden bij meer cijfers (zie: depressieve stoornis, persisterende depressieve stoornis en bipolaire stoornis).
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van enige stemmingsstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)
De depressieve stoornis wordt gekenmerkt door een sombere stemming. De stoornis valt onder de hoofdgroep stemmingsstoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een depressieve stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Iemand heeft een depressieve stoornis als men gedurende tenminste twee weken minstens één van de volgende twee kernsymptomen heeft:
- Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag
- Duidelijk verminderd(e) interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.
Daarnaast moeten andere symptomen bijna dagelijks aanwezig te zijn:
- Eetproblemen (heel veel of juist heel weinig eten) of verandering in het gewicht
- Slaapgebrek of juist te veel slapen
- Geagiteerd en rusteloos zijn of juist geremd
- Vermoeidheid of verlies aan energie
- Gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuldgevoelens
- Concentratieproblemen, vertraagd denken en besluiteloosheid
- Terugkerende gedachten aan de dood of aan zelfdoding.
Er is sprake van een depressieve stoornis wanneer vijf of meer symptomen tegelijk aanwezig zijn, inclusief één of twee van de kernsymptomen.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een depressieve stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
De persisterende depressieve stoornis wordt gekenmerkt door een sombere stemming die lang aanhoudt, maar vaak milder is dan een depressieve stoornis. De stoornis valt onder de hoofdgroep stemmingsstoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een persisterende depressieve stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Het belangrijkste kenmerk van persisterende depressieve stoornis is een chronisch depressieve stemming die het grootste deel van de dag aanwezig is, op meer dagen wel dan niet, gedurende tenminste twee jaar.
Van een persisterende depressieve stoornis wordt gesproken als er gedurende twee jaar of langer: 1) sprake is van een depressieve stoornis óf 2) twee of meer van de volgende symptomen aanwezig zijn. De symptomen mogen nooit langer dan twee maanden afwezig zijn:
- Slechte eetlust of juist te veel eten
- Slaapgebrek of juist te veel slapen
- Weinig energie of vermoeidheid
- Gering gevoel van eigenwaarde
- Slecht kunnen concentreren of besluiteloos zijn
- Gevoelens van hopeloosheid.
Als gedurende de persisterende depressieve episode óók aan de criteria van de depressieve stoornis wordt voldaan, worden beide diagnosen toegekend.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een persisterende depressieve stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
De bipolaire stoornis staat ook wel bekend als de manisch-depressieve stoornis. De stoornis valt onder de hoofdgroep stemmingsstoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een bipolaire stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
De term bipolair geeft aan dat de stemming twee extremen kan vertonen: extreem uitgelaten of juist extreem neerslachtig. Iemand heeft een bipolaire stoornis als hij of zij episodes doormaakt met een uitgelaten of prikkelbare stemming die tenminste enkele dagen tot weken aanhoudt (manische of hypomane episodes). Dat uit zich in overdreven vrolijk zijn maar ook snel boos zijn.
Daarnaast is sprake van drie of meer van de volgende verschijnselen:
- Het gevoel hebben alles aan te kunnen
- Weinig slapen
- Druk praten, drukker dan gewoonlijk
- Gedachtevlucht, gevoel dat de gedachten jagen
- Verhoogde afleidbaarheid, makkelijk afgeleid worden door niet ter zake doende prikkels
- Toenemen van doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie
- Dingen doen zonder rekening te houden met nadelige gevolgen (bijvoorbeeld ongeremde koopwoede, impulsief nieuwe (seksuele) relaties aangaan, of impulsieve zakelijke investeringen).
Een bipolaire stoornis is zo ernstig dat er duidelijke problemen in het werk of de gewone sociale activiteiten of relaties ontstaan. Als de symptomen gepaard gaan met problemen in het functioneren (ruzies, onverantwoorde uitgaven of andere activiteiten) spreekt men van een manie, als dat niet het geval is van een hypomanie.
Vrijwel alle mensen met een bipolaire stoornis maken naast (hypo)manische episodes ook depressieve episodes door. In dat geval wordt alleen een bipolaire stoornis toegekend omdat de depressieve episode onderdeel is van de bipolaire stoornis. Overigens worden de (hypo)manische en depressieve episodes afgewisseld door periodes zónder een veranderde stemming.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een bipolaire stoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Angststoornissen
Er is sprake van enige angststoornis als iemand één of meerdere angststoornissen heeft gehad. Een gedetailleerde beschrijving van de afzonderlijke aandoeningen die hieronder vallen is te vinden bij meer cijfers (zie: paniekstoornis, agorafobie, sociale fobie, specifieke fobie en gegeneraliseerde angststoornis).
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van enige angststoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
De paniekstoornis wordt gekenmerkt door aanvallen van plotselinge en ernstige angst. De stoornis valt onder de hoofdgroep angststoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een paniekstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Van een paniekaanval wordt gesproken als er plotseling gevoelens van intense angst optreden die binnen enkele minuten een piek bereiken. Er is sprake van een paniekstoornis als er herhaaldelijke paniekaanvallen zijn en 1) iemand zich aanhoudend zorgen maakt over het krijgen van een volgende aanval of over de gevolgen van de aanvallen of 2) wanneer het gedrag wordt aangepast om paniekaanvallen te vermijden.
Een paniekaanval gaat gepaard met vier of meer symptomen uit onderstaande lijst:
- Hartkloppingen
- Transpireren
- Trillen of beven
- Ademnood
- Gevoel naar adem te snakken
- Pijn of een onaangenaam gevoel op de borst
- Misselijkheid
- Duizeligheid
- Opvliegers of koude rillingen
- Verdovende of tintelende gevoelens
- Derealisatie (gevoelens van onwerkelijkheid) of depersonalisatie (het gevoel van verlies over de eigen persoonlijkheid)
- Angst om gek te worden of de controle over zichzelf te verliezen
- Angst om dood te gaan.
Het is mogelijk dat naast de paniekstoornis óók aan de criteria van een agorafobie wordt voldaan, in dat geval worden beide diagnosen toegekend.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een paniekstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Agorafobie staat ook wel bekend als pleinvrees. De stoornis valt onder de hoofdgroep angststoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak agorafobie ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Iemand heeft agorafobie als hij of zij voldoet aan de volgende criteria:
- Er is een sterke en aanhoudende angst voor twee of meer van de volgende vijf situaties:
- Gebruikmaken van het (openbaar) vervoer
- Zich in een open ruimte bevinden
- Zich in een afgesloten ruimte bevinden
- In de rij staan of zich in een menigte bevinden
- Alleen buitenshuis zijn
- Iemand vreest of vermijdt deze situaties vanwege de gedachte dat ontsnappen moeilijk zal zijn of hulp niet mogelijk is wanneer zich plotseling verschijnselen zouden voordoen die zouden kunnen leiden tot hulpbehoevendheid of ernstige verlegenheid
- De agorafobische situaties roepen bijna altijd angst of vrees op
- Als gevolg van deze angst of vrees beperkt iemand het reizen of bestaat de behoefte zich door iemand te laten vergezellen als men van huis moet ofwel worden de agorafobische situaties doorstaan met een intense angst
- De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de situatie met zich meebrengt
- De angst, vrees of het vermijdingsgedrag verstoren het dagelijkse functioneren sterk, of er is een duidelijk lijden door het hebben van de fobie.
Het is mogelijk dat naast de agorafobie óók aan de criteria van een paniekstoornis wordt voldaan, in dat geval worden beide diagnosen toegekend.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van agorafobie ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
De sociale fobie wordt gekenmerkt door aanhoudende angst voor sociale situaties. De stoornis valt onder de hoofdgroep angststoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een sociale fobie ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Iemand heeft een sociale fobie als hij of zij voldoet aan de volgende criteria:
- Men heeft een intense, irrationele en aanhoudende angst voor sociale situaties, vooral als daar een prestatie van die persoon wordt verwacht, bijvoorbeeld spreken in het openbaar, in aanwezigheid van anderen schrijven of vragen beantwoorden
- De persoon is bang door anderen negatief te worden beoordeeld. Hij of zij kan ook bang zijn voor de eigen reactie op de angst, zoals verlegenheid, blozen of trillen
- Blootstelling aan de sociale situaties roept bijna altijd angst of vrees op
- De sociale situaties worden vermeden of doorstaan met intense angst of lijden
- De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de sociale situatie met zich meebrengt
- De angst, vrees of het vermijdingsgedrag verstoren het dagelijkse functioneren sterk, of er is een duidelijk lijden door het hebben van de fobie.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een sociale fobie ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
De gegeneraliseerde angststoornis wordt gekenmerkt door voortdurende angst en bezorgdheid over alledaagse dingen. De stoornis valt onder de hoofdgroep angststoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een gegeneraliseerde angststoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Voor een gegeneraliseerde angststoornis gelden de volgende criteria:
- Iemand is voortdurend angstig en bezorgd over meerdere alledaagse dingen
- Hij of zij heeft moeite deze zorgen en angsten onder controle te houden.
Daarnaast moeten drie of meer van de volgende symptomen voortdurend aanwezig zijn gedurende een periode van minstens zes maanden:
- Een constant gevoel van onrust en spanning
- Snel vermoeid zijn
- Moeite hebben met concentreren
- Geïrriteerd of prikkelbaar zijn
- Spierspanning hebben
- Verstoorde slaap hebben (moeite om in slaap te vallen of door te slapen, rusteloze niet verkwikkende slaap).
Het is mogelijk dat naast de gegeneraliseerde angststoornis óók aan de criteria van een depressieve stoornis wordt voldaan, in dat geval worden beide diagnosen toegekend.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een gegeneraliseerde angststoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Middelenstoornissen
Er is sprake van enige stoornis in het gebruik van een middel (hierna: middelenstoornis) als iemand een alcohol- of drugsstoornis heeft gehad. Een gedetailleerde beschrijving van de diagnostische criteria van deze aandoeningen is te vinden bij meer cijfers (zie: alcoholstoornis, drugsstoornis).
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van enige middelenstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Een alcoholstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van problematisch alcoholgebruik. De stoornis valt onder de hoofdgroep middelenstoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een alcoholstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
Diagnostische criteria
Er is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol (hierna: alcoholstoornis) als iemand een patroon van problematisch alcoholgebruik heeft. Dit blijkt dan uit twee of meer van de volgende elf kenmerken, die binnen een periode van een jaar optreden:
- Men drinkt vaak grotere hoeveelheden of langer dan men van plan was.
- Men wil beslist minderen of stoppen met drinken of heeft zonder succes geprobeerd dit te doen.
- Er wordt veel tijd gestoken in het verkrijgen van alcoholhoudende drank en in de consumptie ervan. Ook kan veel tijd nodig zijn om te herstellen van de effecten ervan.
- Hunkering, of een sterke wens of drang tot alcoholgebruik.
- De persoon gebruikt herhaaldelijk alcohol met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis.
- De persoon blijft alcohol gebruiken hoewel dit een sociaal, beroepsmatig, psychisch of lichamelijk probleem in stand houdt.
- De persoon offert vanwege het drinken sociale en beroepsmatige activiteiten en besteding van vrije tijd op.
- Men drinkt herhaaldelijk in situaties waarin dit fysiek gevaarlijk is (bijvoorbeeld autorijden onder invloed).
- Iemand gaat door met drinken al kent men de nadelen daarvan voor het functioneren of de gezondheid.
- Iemand heeft een sterke gewenning of tolerantie. Drinken van dezelfde hoeveelheid heeft minder effect dan eerder. Of: de persoon moet meer drinken om dronken te worden of een ander gewenst effect te bereiken.
- Bij stopzetting of onderbreking van drinken is er sprake van ontwenningsverschijnselen, ook wel onthoudingsverschijnselen genoemd, zoals een kater. Het drinken heeft vaak tot doel om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te voorkómen.
De DSM-5 maakt een onderscheid in een milde (2-3 symptomen), matige (4-5 symptomen) en ernstige (6 of meer symptomen) alcoholstoornis.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een alcoholstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Van de mensen met een alcoholstoornis ooit in het leven, heeft 63% een milde, 24% een matige en 13% een ernstige alcoholstoornis gehad.
Een drugsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van problematisch medicijn- of drugsgebruik. De stoornis valt onder de hoofdgroep middelenstoornissen. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een drugsstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
In NEMESIS-3 is de aanwezigheid van een drugsstoornis bepaald voor het oneigenlijke (of niet-medicinale) gebruik van drie typen medicijnen en voor drugsgebruik. Het gaat om de volgende groepen middelen:
- Slaap- en kalmeringsmiddelen (zoals temazepam, oxazepam, valium en seresta)
- Stimulerende- of opwekkende medicijnen (zoals dex-amfetamine en methylfenidaat)
- Pijnbestrijders (zoals instanyl, fentanyl, morfine, oxycodon en tramadol)
- Cannabis (marihuana, wiet of hasj)
- Cocaïne (poeder, crack, base of cocapasta)
- Stimulerende drugs (zoals XTC, amfetaminen of speed)
- Hallucinerende middelen (zoals LSD, mescaline, paddo’s of truffels)
- Andere drugs (zoals GHB, ketamine, heroïne of opium)
Vanwege beperkte aantallen kunnen we de aanwezigheid van de stoornis niet apart voor elke groep middelen rapporteren. Dit doen we wel voor enige drugsstoornis (iemand heeft voor één of meer van de groepen middelen een stoornis in gebruik gehad) en voor een cannabisstoornis.
Diagnostische criteria
Er is sprake van een stoornis in het gebruik van drugs (hierna: drugsstoornis) als iemand een patroon van problematisch drugsgebruik heeft. Dit blijkt dan uit twee of meer van de volgende elf kenmerken, die binnen een periode van een jaar optreden:
- Men gebruikt vaak grotere hoeveelheden of langer dan men van plan was.
- Men wil beslist minderen of stoppen met gebruik of heeft zonder succes geprobeerd dit te doen.
- Er wordt veel tijd gestoken in het verkrijgen van de drugs en in de consumptie ervan. Ook kan veel tijd nodig zijn om te herstellen van de effecten ervan.
- Hunkering, of een sterke wens of drang tot gebruik.
- Men gebruikt herhaaldelijk drugs met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis.
- Men blijft drugs gebruiken hoewel dit een sociaal, beroepsmatig, psychisch of lichamelijk probleem in stand houdt.
- Men offert vanwege het gebruik sociale en beroepsmatige activiteiten en besteding van vrije tijd op.
- Men gebruikt herhaaldelijk in situaties waarin dit fysiek gevaarlijk is (bijvoorbeeld autorijden onder invloed).
- Iemand gaat door met gebruiken al kent men de nadelen daarvan voor het functioneren of de gezondheid.
- Iemand heeft een sterke gewenning of tolerantie. Gebruiken van dezelfde hoeveelheid heeft minder effect dan eerder. Of: de persoon moet meer gebruiken om het gewenste effect te bereiken.
- Bij stopzetting of onderbreking van gebruik is er sprake van ontwenningsverschijnselen, ook wel onthoudingsverschijnselen genoemd. Het gebruik heeft vaak tot doel om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te voorkómen.
De DSM-5 maakt een onderscheid in een milde (2-3 symptomen), matige (4-5 symptomen) en ernstige (6 of meer symptomen) drugsstoornis.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van enige drugsstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Van de mensen met een drugsstoornis ooit in het leven, heeft 39% een milde, 31% een matige en 30% een ernstige drugsstoornis gehad.
Cannabisstoornis
Een cannabisstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van problematisch cannabisgebruik. De criteria voor de stoornis staan beschreven bij de drugsstoornissen, waar de stoornis onder valt. Hieronder staat voor verschillende demografische kenmerken beschreven hoe vaak een cannabisstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden vóórkomt. Hierbij worden de criteria van de DSM-5 aangehouden.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van een cannabisstoornis ooit in het leven en in de afgelopen 12 maanden weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.
Van de mensen met een cannabisstoornis ooit in het leven, heeft 40% een milde, 30% een matige en 30% een ernstige cannabisstoornis gehad.
ADHD
ADHD, ofwel aandachtstekort/hyperactiviteitstoornis, is een psychische aandoening die in de kindertijd (voor het 12e jaar) ontstaat. Indien de problemen ook in de afgelopen 12 maanden nog aanwezig waren, wordt gesproken van ADHD in de volwassenheid.
Diagnostische criteria
ADHD wordt vastgesteld indien minstens zes maanden zes of meer van de volgende aandachtsproblemen aanwezig waren:
- Onvoldoende aandacht voor details of achteloos fouten maken
- Moeite om de aandacht bij taken of een spel te houden
- Niet lijken te luisteren
- Aanwijzingen niet opvolgen of opdrachten niet kunnen afmaken
- Moeite met organiseren van taken
- Vermijden of afkeer hebben van taken die langdurige geestelijke inspanning vragen
- Dingen vaak kwijtraken die nodig zijn voor taken
- Gemakkelijk afgeleid worden
- Vergeetachtig zijn bij dagelijkse bezigheden.
Óf iemand heeft ADHD indien zes of meer kenmerken van hyperactiviteit of impulsiviteit gedurende minstens zes maanden aanwezig waren.
Die kenmerken van hyperactiviteit zijn:
- Onrustig bewegen
- Opstaan als zitten blijven verwacht wordt
- Rondrennen of overal op klimmen als dit ongepast is
- Moeilijk rustig kunnen spelen of ontspannende activiteiten uitvoeren
- Constant in de weer zijn of maar doordraven.
Van impulsiviteit zijn de kenmerken:
- Antwoorden voordat de vraag is afgemaakt
- Moeite met op de beurt wachten
- Verstoren van bezigheden van anderen.
Er is alleen sprake van ADHD indien de problemen voor het 12e jaar al aanwezig waren.
De onderstaande tabel geeft de prevalentie van ADHD ooit in het leven (in de kindertijd) en in de afgelopen 12 maanden (in de volwassenheid) weer. Hierbij kijken we voor de totale bevolking en voor mannen en vrouwen apart naar de prevalentie bij verschillende demografische groepen. De tabel geeft de resultaten weer in gewogen percentages en laat zien of er tussen de categorieën van de demografische groepen sprake van significante verschillen zijn (chi-kwadraat toets). Het is mogelijk om de tabel te downloaden om naast de percentages ook het 95% betrouwbaarheidsinterval in te zien. Dit kan met de knop rechtsbovenin de tabel, en te kiezen voor ‘download volledige tabel (xlsx)’.